De Theory of Planned Behavior (Azjen, 1991) geeft een verklaring voor deze moeilijke vertaalslag van intentie naar daadwerkelijk gedrag. De theorie beschrijft drie factoren die de intentie sturen om bewust gedrag uit te voeren, te weten attitude, subjectieve norm en waargenomen gedrags-controle.
De attitude die iemand heeft ten opzichte van het gewenste gedrag wordt bepaald door de wenselijkheid van het gedrag zelf en van de verwachte gevolgen van het gedrag. Dit zijn de gedragsovertuigingen. De subjectieve norm wordt bepaald door de normatieve overtuigingen die heersen binnen de groep – of in dit geval de organisatie – waarin iemand zich bevindt. Individuen willen zich graag conformeren aan de opvattingen die binnen een groep heersen, waardoor dit een belangrijke factor is in het model. De laatste factor is de waargenomen gedragscontrole. Deze wordt niet alleen bepaald door de daadwerkelijke beheersing van het gedrag, maar ook door de mate waarin iemand in staat is om het gedrag daadwerkelijk uit te voeren. Hierbij spelen kennis en zelfvertrouwen een grote rol. Het is belangrijk dat zowel de attitude als de sociale norm positief zijn, want alleen dan is de beïnvloeding van de waargenomen controle zinvol en is de kans op daadwerkelijke totstandkoming van het beoogde gedrag het grootst.